Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6694

Datum uitspraak2001-08-13
Datum gepubliceerd2001-12-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/33622
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / vervolgberoep / taalanalyse / zicht op uitzetting. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2001 blijkt dat verweerder ten tijde van de vorige behandeling ter zitting van 21 juni 2001 het voornemen had om de vreemdeling te presenteren bij de Sudanese autoriteiten. Vervolgens heeft verweerder besloten eerst een taalanalyse te laten verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank hecht verweerder er terecht waarde aan om de autoriteiten van Sudan zo min mogelijk te belasten met het presenteren van 'nep-Sudanezen', zodat een taalanalyse een aanvaardbare tussenstap vóór de presentatie was. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat verweerder door pas op 15 juli 2001 een taalanalyse aan te vragen, de 'strategische denkpauze' van circa veertien dagen die hem moet worden gegund om zich te beraden over de te nemen stappen, ruimschoots heeft overschreden. De rechtbank merkt de bewaring ingaande 5 juli 2001 als onrechtmatig aan. Het beroep is derhalve gegrond en de vreemdeling heeft in beginsel recht op een schadevergoeding ten laste van de Staat. De relevante periode in aanmerking komend voor schadevergoeding loopt van 5 juli 2001 tot 25 juli 2001. Dit betreft negentien dagen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat er redenen van billijkheid aanwezig zijn die het matigen van de schadevergoeding tot tien dagen rechtvaardigen. Beroep gegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/33622 VRWET Inzake : A, CRV-nummer 1611000796, verblijfplaats onbekend, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. H. van Galen, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1965 en de Sudanese nationaliteit te hebben. 2. Bij kennisgeving op grond van artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ontvangen op 24 juli 2001, heeft verweerder de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 12 juni 2001 de vreemdeling heeft opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. 3. Op 25 juli 2001 heeft verweerder de bewaring ambtshalve opgeheven. 4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2001. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2001. De rechtbank stelt voorts vast dat de maatregel van bewaring na de ontvangst van de kennisgeving is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen. 2. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting aangevoerd dat op 31 juli 2001 bij de Raad van State het hoger beroep in de asielprocedure van de vreemdeling ter zitting is behandeld. Voorts is er sedert 12 juni 2001 niets noemenswaardigs gebeurd. 3. Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. De gemachtigde van de vreemdeling heeft ter zitting medegedeeld dat hem van een asielprocedure niets bekend is. Voorts heeft hij medegedeeld dat verweerder, alvorens de vreemdeling te presenteren bij de Sudanese autoriteiten, het voornemen had om ten behoeve van de vreemdeling een taalanalyse te laten verrichten. Deze is op 15 juli 2001 aangevraagd. Er is vervolgens gerappelleerd, maar kennelijk als gevolg van de vakantieperiode is er weinig gebeurd. In verband hiermee heeft verweerder in het kader van de belangenafweging de bewaring van de vreemdeling op 25 juli 2001 opgeheven. 4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2001 blijkt dat verweerder ten tijde van de vorige behandeling ter zitting van 21 juni 2001 het voornemen had om de vreemdeling te presenteren bij de Sudanese autoriteiten. Vervolgens heeft verweerder besloten eerst een taalanalyse te laten verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank hecht verweerder er terecht waarde aan om de autoriteiten van Sudan zo min mogelijk te belasten met het presenteren van „nep-Sudanezen“, zodat een taalanalyse een aanvaardbare tussenstap vóór de presentatie was. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat verweerder door pas op 15 juli 2001 een taalanalyse aan te vragen, de „strategische denkpauze“ van circa veertien dagen die hem moet worden gegund om zich te beraden over de te nemen stappen, ruimschoots heeft overschreden. De rechtbank merkt de bewaring ingaande 5 juli 2001 als onrechtmatig aan. 5. Het beroep is derhalve gegrond en de vreemdeling heeft in beginsel recht op een schadevergoeding ten laste van de Staat. De relevante periode in aanmerking komend voor schadevergoeding loopt van 5 juli 2001 tot 25 juli 2001. Dit betreft 19 dagen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat er redenen van billijkheid aanwezig zijn die het matigen van de schadevergoeding tot 10 dagen rechtvaardigen. De rechtbank kent dan ook een schadevergoeding toe, ten bedrage van: 10 x f. 150,- = f. 1500,-. 6. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f. 1420,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting ; waarde per punt f. 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank. III BESLISSING. De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot f. 1500,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; 3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f. 1420,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden. IV. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier. afschrift verzonden op: